Moorden voor de wetenschap

 

In juni 1943, selecteerden in Auschwitz, de twee antropologen Bruno Beger en Hans Fleischhacker, joodse gevangenen die vervolgens naar de Natzweiler-Struthof werden overgebracht om daar te worden vermoord door kampcommandant Josef Kramer. De lijken moesten in de "Reichsuniversität “van Straatsburg worden geprepareerd voor een raciale biologische permanente collectie. Wat is de voorgeschiedenis van deze wetenschap- criminaliteit, hoe is het afgelopen , en wat gebeurde met de lijken? En zo wie zo : Wie waren de slachtoffers?

 

De "Opdracht Beger"

 

Bruno Beger en Hans Fleischhacker spraken af in juni 1943 in het concentratiekamp Auschwitz voor antropologische metingen van de gevangenen. Opdrachtgever aan deze twee SS’ers was de SS-wetenschappelijke organisatie "Ahnenerbe". Sinds april 1942 werd deze onderzoeksgroep ondergebracht bij de persoonlijke staf van de SS-leider Heinrich Himmler. Ze bevorderde archeologisch, antropologisch en historisch onderzoek en nam deel aan de systematische kunstroof en menselijke experimenten. Onder de bruggenhoofden van de "Ahnenerbe" vielen onder meer de universiteiten van München en Straatsburg.

 

Aan de Reichsuniversität in bezet Straatsburg had de anatoom professor August Hirt, die in opdracht van "Ahnenerbe", ten behoeve van de oorlog belangrijke onderzoeken deed, waaronder menselijke experimenten in het KZ Natzweiler-Struthof . Hirt was van plan de bestaande anatomische schedelcollectie die sedert de 19.de eeuw aanwezig was aan de universiteit van Straatsburg, aan te vullen met gebruik van moderne inzichten, zoals hij dat in een brief in januari 1945 verklaarde. Tot de "moderne inzichten" gehoorde in die tijd de opvatting van de nazi-ideologie, dat de Joden een apart ras was. Hieruit volgde dat de schedelverzameling moest worden uitgebreid met de schedels van de joden. Om dit te realiseren had Hirt van meet af aan met criminele methode bedacht. Onder invloed van de "Ahnenerbe", werd een verandering doorgevoerd van het oorspronkelijke ontworpen project van begin 1942. Er ontstond ontwerp voor een verzameling van skeletten van Joden. De slachtoffers mochten niet meer in de kampen van de Russische krijgsgevangenen gezocht worden, zoals Hirt aanvankelijk van plan was, maar onder de gevangenen in Auschwitz. Het plan werd in eerste instantie uitgesteld vanwege een heersende Vlek-tyfus-epidemie. Op 28 april 1943 vernam Sievers van Adolf Eichmann, dat er nu in Auschwitz "bijzonder geschikt materiaal beschikbaar is" en dat dus "tijdstip voor dit onderzoek bijzonder gunstig zou zijn". ”

 

Aan de Universiteit van München opende de "Ahnenerbe" een onderwijs- en onderzoekscentrum voor Innerasie en Expedities en sedert januari 1943 het "Sven Hedin Instituut" genoemd . Oorspronkelijk was het alleen voor de evaluatie van de Tibet Expeditie 1938-1939. Hoofd van de instelling was een SS’er met de rang van Hauptsturmführer. Het was de zoöloog Ernst Schäfer, die deze expeditie had geleid. Zijn plaatsvervanger Bruno Beger, die ook had deelgenomen aan de Tibet Expeditie als antropoloog, werkte bij het Instituut verder met ras antropologie vragen over de vermeende "intra-Aziatische raciale types" en hun "tussenvormen". Hij gaf "Ahnenerbe" directeur Wolfram Sievers de opdracht, om de voor Hirt geplande collectie, in Auschwitz 150 Joden uit te zoeken en antropologisch te meten. Officieel werd deze opdracht genoemd naar de opdrachtgever "Auftrag Beger". Sievers begon in mei 1943 een team van antropologen samen te stellen, de oorspronkelijke leden met uitzondering van Beger en Hans Endres (Tübingen), Hans Fleischhacker (Tübingen) en Heinrich Rübel. Unterscharführer Endres en Hauptsturmführer Rübel waren niet overbodig. Voor de "Auftrag Beger" resteerden: Hauptsturmführer Bruno Beger en Obersturmführer Hans Fleischhacker, vanuit München toegevoegd taxidermist Willi Vork, die zijn afvaardiging voor "impressies van Innerasiaten" had gekregen. ”

 

Collecties overal

 

Omdat de nazi's Joden omschreven als een apart ras, wilden ze kenmerken vinden, die deze beweringen konden rechtvaardigen. Antropologen in Wenen gebruikte het opheffen van Joodse begraafplaatsen om skeletten op te graven en over te brengen naar hun instellingen. In de antropologie afdeling van het Wiener Natuurhistorische Museum werden 22 schedels van de Joden geselecteerd en in 1939 pronkte men met de grootste collectie van de joodse schedels in het Duitse Rijk te hebben. Indien mogelijk, correleerden de Weense antropologen gegevens uit het grafstenen met andere beschikbare gegevens.

 

Op 8 november 1927 werd in de bibliotheek van het Deutsches Museum in München op 3500 vierkante meter, de propaganda tentoonstelling "De Eeuwige Jood" geopend, waarbij de voorbereiding antropologen betrokken waren. In slechts meer dan twee maanden werden er meer dan 400 000 bezoekers geteld. (Figuur 1)Ze zagen tijdens de exposities hoofd sculpturen van joden die gepresenteerd was als het ideale type. Een was afkomstig van de joodse communisten Werner Scholem, die in februari 1937 werd vastgehouden in KZ Dachau, waar door antropologen een gezichtsafdruk was genomen.

 

HLA 2 1  Abb.1

 

De tentoonstelling werd ook in in Wenen gepresenteerd voor 350.000 bezoekers. In september 1939 door Weense antropologen samengestelde tentoonstelling met de volgende titel: "De fysieke en emotionele uitstraling van de Joden". (Figuur 2) De curator Josef Wastl wilde met zijn eigen woorden te bewijzen dat het jodendom "zowel fysiek als spiritueel-psychologische aspecten van de Duitse bevolking erg verschillend is ". Voor de tentoonstelling had curator Josef Wastl herkenbare portret foto's, die hij van de Weense politie had ontvangen, gebruikt.

 

HLA 2 1 Abb.2

 

In het magazine van het Natuurhistorische Museum van Wenen vonden medewerkers eind jaren 90 enkele honderden zogenaamde gezichtsmaskers en ingevulde antropologische vragenlijsten, die de antropoloog Wastl en zijn "historische commissie 'van Joden gemaakt had ,die een paar dagen voor hun deportatie naar het concentratiekamp Buchenwald in de herfst van 1939, voor dit doel in het stadion van Wenen geïnterneerd waren. Van Wastl heeft ook correspondentie gevoerd met de top preparateur van het Anatomisch Instituut van de Rijksuniversiteit Posen (Poznan in West Polen). Deze top taxidermist maakte op bestelling producten uit overleden slachtoffers van het concentratiekamp, die aldaar zouden worden gecremeerd in het lokale crematorium . Op 4 maart 1942, schreef hij aan Wastl in Wenen "Joden schedel m / 20 -. 50 jaar kan ik u (...) vertellen tegen de prijs van RM 25, - aanbieden, waarbij de exacte leeftijd en de geboorte kan worden opgegeven. (...) Ik kan u bij de Joden schedels ook het dodenmasker van respectievelijke individu in gips aanbieden voor de prijs van RM. 15, -. Van de bijzondere typisch Ost Joden kan ik ook gipsen bustes maken, zodat de vorm van het hoofd en de nogal heel eigenaardige oren te zien zijn. De prijs van deze bustes zijn tussen de 30 en 35, RM. Twee dagen later werd besteld de Afrekening die in het museum werd opgenomen onder de titel:" .. vermaak en uitbreiding van de collecties " ”


In dit verband moeten de plannen voor een collectie van Joodse skeletten in de Reichs Universiteit van Straatsburg gezien worden.

 

Antropologen in Auschwitz

 

Kort naar elkaar kwamen de voor de "opdracht Beger" aangewezen wetenschappers in Auschwitz aan: Wilhelm Vork op 6 juni 1943 Bruno Beger 7 juni en Hans Fleischhacker op 11 juni , nadat hij op 8 juni zijn habilitatie had afgerond aan de Universiteit van Tübingen. In het zogenaamde hoofdkamp van Auschwitz, dat een mannenkamp was met uitzondering van blok 10 (figuur 3), namen de wetenschappers op het gebied van rassenkunde hun intrek in een werkruimte in blok 28. In Blok 10 waar menselijke experimenten zijn gedaan, zochten ze joodse vrouwen uit en in blok 21 (figuur 4), een ziekenboeg, zochten Joodse mannen uit. Bij hen, voltrokken de wetenschappers hun antropologische programma. Fleischhacker zei na de oorlog: "Bij deze onderzoeken ging het om het meten van het het hoofd en het gezicht, belangrijke lichaamsmaten, zoals grote en uitstrekkingsvermogen , enz., maar ook het bepalen van de huid, haar en oogkleur door middel van een bestemmings-tabel en de bepalen van een groot aantal morfologische, tevens vormkenmerken zoals de vorm van het hoofd de vorm van het voor- en achterhoofd, neus , mond, oren, enz. "Daarnaast heeft hij ook gefotografeerd en gefilmd, omdat hem “de exacte antropologische fotografie” bijzonder bezig hield.

 

HLA 2 1 Abb.3

 

De Commissie brak hun metingen vroegtijdig af , vanwege angst besmet te raken met vlektyfus. Nadat de antropologen weer na een paar dagen vertrokken waren, moesten de 29 vrouwen en 60 mannen hun verder transport afwachten in quarantaine . Op 30 juli, verlieten zij wagon van een trein Auschwitz richting Elzas. Op 2 augustus, kwamen ze op het station Rotau. 29 Joodse vrouwen en 57 Joodse mannen passeerden kort daarna de poort van het kamp van de Natzweiler-Struthof. Drie mannen waren tijdens de reis om het leven gekomen. Het waren waarschijnlijk Hans Israelski, Erich Markt en Günter Stamm. [3]

 

86 Murders in the Gas Chamber

 

Shortly before this, August Hirt had instructed the Natzweiler Struthof camp’s director Josef Kramer “that these persons should be killed with deadly gases in the camp’s gas chamber, and then their corpses should be brought to the anatomical institute, so that he could have them at his disposal.” So testified Kramer in court later on. The gas chamber was located outside the smaller camp area in a nearby building of the Struthof hotel. It had once been a cooling chamber, and had already been co-opted for poisonous gas experiments on prisoners, and was specially re-equipped for the murders.

 

It was on Wednesday, August 11th, 1943, at 9 o’clock in the evening, when SS men brought the first 15 of the 86 Auschwitz prisoners, all women, to the gas chamber. The room was 2.40 meters wide, 3.60 meters deep and 2.60 meters tall. Kramer reported at his hearing: “With the help of other SS men I undressed [the 15 women] completely and pushed them into the gas chamber. (...) As the doors were closed, they began to yell. [Then] I pushed a certain amount of salt into the chamber through a pipe, which came in through the peephole above and to the right. Then I closed the opening of the pipe with a cork affixed to the end of the pipe. This cork had a metal pipe. The metal pipe pushed the salt and water into the chamber (...). I lit the inside of the room (...) and observed through the peephole, what (...) was taking place. I saw that the women were breathing for about another half minute, before they fell onto the floor. After I turned on the chimney ventilation, I opened the doors. I found these women lifelessly laying on the floor.”

 

After three rounds on just as many evenings, Kramer completed the process of killing all 86 persons on August 19th, 1943. SS men transported the corpses to the Anatomical Institute at the Reich University Strasbourg, where they were conserved in the basement and placed in tubs by Hirt’s helpers. Due to the missing maceration device Hirt put off the assembly of the skeletons until the postwar period. [4]

 

Directly before the liberation of Strasbourg (November 21st, 1944), Hirt allowed, with instruction from Berlin, the destruction of the corpses. However, due to the shortness of time, this was never fully completed. The liberators found 17 complete bodies and the quartered torsos of 69 corpses in the anatomy basement. Their heads were burned in the city’s crematorium. After French coroners performed autopsies in July 1945, the complete bodies were laid to rest in the Jewish cemetery Strasbourg-Cronenbourg, and the remaining body parts in the city cemetery Robertsau. The transfer of their remains to the mass grave in Cronenbourg took place only in September 1951, on which exactly four years later a memorial stone was placed.

 

The Names of the Numbers

 

The names of those who were killed could not be engraved in the stone, because they were not known. Henri Henrypierre, an Alsace coworker in the Anatomy Institute, had taken the corpses in, and in doing so he noticed numbers on their left underarms, which he then secretly wrote down. He testified these details multiple times at witness hearings after the war, even at the Nuremberg Military Tribunal. On 13 of the 17 corpses and on three body parts, the coroners found the same numbers, and knew as little about what they could mean as did Henrypierre. Even though it soon became known that the numbers came from the concentration camp Auschwitz, it still took until 1970 that one of the 86 victims were identified thanks to these numbers: Max Menachem Taffel. The number is visible on a photo that was taken during forensic investigations. (Depiction 5) The identification was made by Hermann Langbein, the chairman of the International Auschwitz Committee, with help from the International Tracing Service in Bad Arolsen. On January 14, 1995, Hermann Langbein was the first recipient to receive a letter from Hans-Joachim Lang, saying he was determined to resolve the fates of the 86 other Ahnenerbe victims. On October 21st, 2003, he read the names of all 86 victims for the first time in public at an open colloquium of the Cercle Menachem Taffel in Strasbourg. [6] In a grand ceremony at the Jewish cemetery in Cronenbourg, a suburb of Strasbourg, a memorial with all 86 names was unveiled at their gravesite. (Depiction 5)  

 

[1,2,3…] Square brackets refer to research questions that are answered in the appropriate place, for those interested and who want to delve into the issue further.